De Herberg van Mie Peels

 Die jonge meisjes gingen liever naar Mie Peels. Mie was een hartelijke, gastvrije   vrouw en gezien de constante ruzie tussen Jef en Mie, was de herberg meestal het   vertrek waar ze alleen met Mie te maken hadden. Die meisjes kwamen daar niet om   bier te drinken. Voor hen was het zondags een uitstapje om met een groepje naar de   hut te lopen. Puur uit nieuwsgierigheid. En dan vooral om even bij Mie naar het toilet   te gaan. Een heel deftig woord voor een plank met een gat daarin. Daaronder was een   spekpan, waar de bodem uit was. Een stroper herinnerde zich dat die plank doorbrak   en dat Jef zijn toilet renoveerde door mastenstammen dwars over het gat te leggen.   Ook het meubilair van de herberg was een bezienswaardigheid. Stoelen waren er   amper. Alleen een bank waarop de gasten in een rij zaten. Mie zat naast het grote   open vuur. Als het regende legde zij takkenbossen, zogenaamde mutsaarden, op het   vuur. Dat was een hele belevenis, want het vuur laaide dan hoog op.

 Boven dat vuur hing een ketel aan de haal. In die ketel maakte Mie soep, een van de gerechten die zij haar gasten aanbood. Verder verkocht Mie ook   bokkezult. Voor de kinderen was het feest als ze meemochten naar de hut, want Mie had ook kwatta’s.

 Bier werd niet getapt. Mie haalde het uit een vaatje in de kelder. Met haar vuile duim in een van de schaarse glazen, sopte zij in het vat. Elke keer   gebruikte zij maar één glas. Had de gast het glas leeg, dan spoelde zij het om en bediende de volgende gast. Het borrelglaasje had ook veel geleden. Het   voetje was afgebroken, maar dat deerde blijkbaar niemand. De mensen die vies waren van een dergelijke bediening – en die waren er ook – dronken niet   mee.

 De herberg werd vrij druk bezocht. Voor de stropers uit de omgeving was de Aalsterhut een paradijs. Hadden ze iets uitgespookt, dan was de grens van   Aalst of Stratum nabij, zodat zij de veldwachter konden ontwijken. Gedurende de nacht vonden zij een onderkomen op de schelft van de hut. Jef zou   niemand verraden, daar konden ze van op aan. De stropers waren kind aan huis. Dat had ik in 1972 snel begrepen, zodat ik toen ruim tien van de meest   beruchte stropers over Mie Peels inlichtingen kon vragen. Het bleek een zeer rijke bron te zijn. Elke ruzie van Mie en Jef hadden zij meegemaakt.

 Mie deed de herberg alleen. De hulp van Jef had zij niet nodig. Het bier liet zij uit Dommelen komen. Bij de Aalster herberg ‘De Roskam’ van de familie   Luijten werd haar vaatje afgeleverd. Toen Mie nog kon lopen, rolde zij dit tonnetje van Aalst over de zandweg naar de hut.

 Mie woonde in het voorste gedeelte van de hut, terwijl Jef heer en meester was over het stalgedeelte. Jef kwam alleen in de herberg als hij door de gasten   werd uitgenodigd op een borrel. Die borrel dronk hij in een slok leeg, in een ‘duuk’. De stropers gaven hem daarom de bijnaam ‘Jef den duuk’.
 Mie kon overigens op het laatst van haar leven niet veel. Zij was verlamd. Mina moest haar regelmatig helpen. Als Mie haar dochter nodig had, dan klopte   zij met haar stok tegen de muur.

 Toch ging Mie nog steeds naar Aalst of Eindhoven. Zij werd op een karretje gereden. Voor de kinderen was het een vermaak om het karretje voort te   duwen.