Jef Peels als boer

Het oordeel hoe Jef als boer was, komt voornamelijk van de boeren van Zesgehuchten en enkele uit Aalst. De jonge meisjes, die ’s zondags met groepjes naar de hut gingen, hadden geen oog voor de landbouw van Jef. Zij verwonderden zich alleen over de ‘vuiligheid’ in de hut en gingen alleen al uit nieuwsgierigheid graag kijken.
Boeren hadden een andere nieuwsgierigheid. Een boer uit Riel, die regelmatig strooisel ging halen bij het Klein Huisven, ging bij warm weer naar Mie om daar een glas bier te halen. Dan praatte hij even met Jef, en zoals dat gebruikelijk was, beoordeelde hij de gewassen op het veld en het vee.
Maar de meeste boeren waren nogal minachtend over de resultaten van het werk van Jef. Jef had een os, die hij nodig had om voor zijn kar te spannen en voor de ploeg. Er moet zelfs een foto zijn van Jef Peels voor de ploeg, maar helaas heb ik nooit het originele exemplaar gezien. Met de os ploegde Jef jaarlijks de akkers in de richting van het Huisven. Dat beest was erg traag en dat was niet naar de zin van Jef. Jef sloeg het beest zo hard hij maar kon. De stropers, die in de buurt waren, hoorden hem dan vloeken op het magere dier: ‘God, God, God, trek, trek, trek.’
Jef heeft ook eens een paardje gehad, maar dat had hij gekocht omdat het zo goedkoop was. Het paardje had echter bulten en was niet geschikt om werk te verrichten. Als in Eindhoven veemarkt werd gehouden, dan was Jef aanwezig. Soms kocht hij met losse centen een koe, maar bijna alle exemplaren die hij heeft gehad, hadden hetzelfde kenmerk. ‘De knoken staken eruit’, zoals de stropers het uitdrukten.
Varkens had Jef een, soms twee. Die had hij in een hok. Het voedsel voor de beesten deed hij elke dag in een speciale goot. Het hele jaar zag hij de varkens niet, tot ze vet genoeg waren om te slachten. Dan werden de door en door vervuilde beesten van hun mesthoop gehaald en geslacht. Als Jef een beest geslacht had, dan kuilde hij het vlees in. Naar behoefte werd er steeds een stuk afgesneden. Zelfs als het ingekuilde vlees al stonk, werd er nog steeds een portie in de pan gebraden.
Mees kocht Jef ook in Eindhoven en in Geldrop. Spek was zijn lievelingseten, maar ook dat mocht niet veel kosten, vandaar dat hij de slagers om ranzig spek vroeg. Spek met een smaakje! Ook wordt verhaald hoe hij eens van Geldrop kwam met een groot stuk vlees op de rug, waar de maaien uitkropen. Aan vleeskeuring werd in die jaren blijkbaar niet gedaan.
Naast dit vee hield Mie nog enkele kippen. Deze hadden het rijk voor zich alleen en scharrelden evenveel in de stal of in de herberg, als in de boomgaard naast het huis. De eieren verkocht Mie vooral in Aalst. Ook de boeren die in de herberg kwamen, lieten graag een eitje bakken. Dat was zo ongeveer het enige gerecht op de menukaart van de herberg.
Midden op de heide, nabij het Huisven, had Jef een bijenhal. Een boer uit Zesgehuchten herinnerde zich die hal erg goed. Jef was daar graag. Boven op die hal droogde Jef zijn gekauwde pruimtabak, zodat hij die later weer kon gebruiken.
Een gemengd landbouw- en veeteeltbedrijf zou men tegenwoordig zeggen. Die landbouw stelde echter niet veel voor. De grond bij de Aalsterhut was erg schraal. Dat spreekt voor zich. Het waren oude stuifduinen en moerassige percelen aan de rand van het Groot Huijsven. Jef had te weinig vee om genoeg mest te hebben. Met een kar en daarop een grote ton, trok hij naar Eindhoven om daar bij de mensen gier te halen. Grote hilariteit ontstond toen op een gegeven moment de stop van deze gierton midden in Eindhoven losliet en de inhoud over de straat stroomde. In Aalst wist men precies hoe dat kwam. Naar het schijnt sijpelde een dun straaltje gier uit de ton op de weg. De route die Jef nam werd op die manier gemarkeerd. Voor de veldwachter was het zodoende geen enkel probleem om de veroorzaker van deze ‘milieuvervuiling’ op te sporen. Jef kreeg een verbaal, maar Jef vond dat dunne spoor op de weg erg overdreven om daarvoor bekeurd te worden. Hij zei toen tegen de veldwachter: ‘dan zuldet Goddomme gelijk hebben.’ Demonstratief trok hij de stop uit de gierton. In een mum van tijd was de straat bedekt met een smerig stinkend goedje. Als er dan toch betaald moest worden, dan moest Jef ook de reden daarvan inzien. Alleen al door deze ton was Jef in de wijde omtrek bekend.
Ook door zijn stier kreeg Jef bekendheid, want wie had er in die tijd een stier. De boeren, die geen geld hadden om hun koe door de gemeentelijke springstier te laten dekken, gingen naar Jef, want dat was goedkoper. Maar Jef gebruikte zijn stier als trekdier, net als zijn os. Als Jef met stier en kar onderweg was en een boer vroeg hem zijn stier te leen, dan werd het beest uitgespannen. Na de gedane arbeid vervolgden Jef en zijn stier de tocht naar de uiteindelijke bestemming.
Naast de hut lag een grote boomgaard, waar Jef onder andere kersenbomen had staan. Voor de hut stond een notenboom. Deze boom staat er nog steeds en is naast de steenresten in de grond het enige overblijfsel van de oude Aalsterhut. Jef beschermde zijn noten en fruit tegen de kinderen. Als hij iemand betrapte in zijn boomgaard, greep hij meedogenloos naar zijn geweer en loste een schot. Stond zijn riek dichter in de buurt, dan rende hij hiermee achter de kinderen aan. Luid vloekend joeg hij ze op de vlucht. Menig inwoner van Aalst en Zesgehuchten heeft dat aan den lijve ondervonden. Maar eenmaal ging Jef toch te ver door zijn riek naar een jongen te gooien. Een aanklacht werd tegen hem ingediend en Jef werd voor een paar weken achter slot en grendel gezet.
Voor veel jongeren was de verschijning van Jef al voldoende om op de vlucht te gaan. Jef had grijs haar en als hij zich enige tijd niet geschoren had groeide een rode baard. Jonge meisjes in die tijd noemden hem een duivel. Het gevloek van Jef heeft daar ongetwijfeld aan bijgedragen.